Gewasbescherming is het nemen van maatregelen om de normale ontwikkeling van een gewas te waarborgen. Hierbij gaat het vaak om het bestrijden van niet gewenste plantengroei en plantenziekten. Deze werden vroeger zo veel mogelijk voorkomen door biologische teeltwijzen. In en vooral na de jaren veertig van de twintigste eeuw zijn chemische gewasbeschermingsmiddelen ontwikkeld. Vele hiervan waren erg betrouwbare middelen voor de land- en tuinbouw. Zij waren echter ook erg schadelijk voor het milieu. Denk maar eens aan DDT en methylbromide.
Al vroeg in de twintigste eeuw werd de schadelijkheid van deze middelen erkend. Andere middelen werden gezocht en ook gevonden. Vooral de bestrijding met natuurlijke vijanden leverde een goede bijdrage in het terugdringen van de chemie. Vanaf de jaren tachtig zijn er steeds meer andere middelen ontwikkeld om het gewas te beschermen. Nu zijn de middelen meer toegespitst op effectiviteit en milieuvriendelijkheid. Deze ontwikkelingen hebben er toe geleid dat er vergeleken met 20 jaar geleden een kleine 90% minder stoffen worden gebruikt. Een ander alternatief is het mechanisch bestrijden van bedreiging. Dit houdt in dat machines het onkruid bestrijden in ongeveer dezelfde manier als een schoffel. Er wordt nu dan ook gesproken over geïntegreerde teeltmethoden. Hierbij wordt chemische gewasbescherming pas toegepast nadat biologische vijanden en eventuele natuurlijke bestrijdingsmethoden (het gebruik van plantextracten, micro-organismen en dergelijke) niet voldoende hebben gewerkt.
Sinds de Nederlandse overheid in 1996 wettelijke verplichtingen heeft opgelegd aan iedereen die beroepsmatig met bestrijdingsmiddelen werkt is de spuitlicentie geïntroduceerd. Het doel van deze spuitlicentie is door middel van scholing het gebruik van bestrijdingsmiddelen tot een minimum te beperken. Om verzekerd te zijn dat iedereen met een spuitlicentie beschikt over up-to-date informatie moet iedereen zijn licentie iedere 5 jaar verlengen door het volgen van 4 kennisbijeenkomsten.