Een tankstation, benzinestation of pompstation is een plaats waar bestuurders van motorvoertuigen hun brandstof bij kunnen vullen, het zogenaamde "tanken". Bijna alle tankstations beschikken over benzine (euro 95 of 98) en diesel en op veel plaatsen kan ook autogas (lpg) getankt worden. Tegenwoordig zijn ook tankstations voor aardgas, biogas, hcng, waterstofgas[1] en biobrandstof in opkomst.
Van oudsher zorgde een pompbediende voor het vullen van de tank, zodat de automobilist zelfs niet zijn auto uit hoefde. Terwijl de tank gevuld werd, maakte de pompbediende de ruiten schoon, waarvoor hij een fooi ontving. In het buitenland kom je dit nog tegen. De meeste tankstations in Nederland werken tegenwoordig echter met zelfbediening, dus zonder pompbediende, waarbij de klant zelf zijn brandstof tankt en vervolgens in het winkeltje betaalt.
Vaak is er een winkeltje aanwezig waar men autobenodigdheden alsook broodjes, snoep, koffie, speelgoed en andere dingen voor onderweg kan kopen. Aan de afname van brandstof is vaak een spaarsysteem gekoppeld waarbij de klant via zegels of punten kan sparen voor cadeaus.
Een recentere variant is het onbemande tankstation, de zogenaamde automatische tankstations, waar de klant met een pinpas, bankkaart of kredietkaart kan betalen. Naarmate de dienstverlening daalt, zakt ook de prijs: omdat de exploitant niet meer hoeft te investeren in een winkel en personeel, is de brandstof bij deze stations doorgaans goedkoper. Bij onbemande stations is geen lpg verkrijgbaar. Professionelen kunnen hun aankopen betalen met een zogenaamde tankkaart of tankpas, vaak voor rekening van de werkgever. Die krijgt dan één tot meerdere keren per maand een factuur met een gedetailleerd overzicht van de tankbeurten van alle tankkaarten binnen de onderneming. Bij het tanken moet de gebruiker ook een kilometerstand ingeven, waarmee men het verbruik per auto kan opvolgen.
In Nederland bezitten de grote oliemaatschappijen (met als marktleider Shell) het merendeel van de tankstations. Daarnaast zijn er ook tankstations die merkloze (goedkope) brandstof leveren, dit noemt men een witte pomp.
Tankstations langs doorgaande auto(snel)wegen zijn doorgaans gesitueerd op een verzorgingsplaats.
Het eerste tankstation ter wereld avant la lettre bevond zich in Wiesloch. Bertha Benz de echtgenote van Carl Benz, de uitvinder van de auto, kwam op 5 augustus 1888 zonder brandstof te zitten tijdens een tochtje met een van Benz' prototypes, de Benz Patent-Motorwagen Nr.3.
Ze wilde haar moeder een bezoekje brengen en moest daarvoor van Mannheim naar Pforzheim rijden (een afstand van een honderdtal kilometers). In die tijd waren er nog geen tankstations, maar wel apothekers die ligroïne (wasbenzine, product om vlekken te verwijderen) verkochten, die als brandstof gebruikt kon worden.
Bertha bezocht de stadsapotheek van Wiesloch en kocht de hele ligroïnevoorraad op, na lang aandringen echter pas, want de apotheker Willi Ockel was helemaal niet enthousiast over dat "duivelse voertuig" voor zijn deur. Dit uitstapje ging tevens de geschiedenis in als de eerste langeafstandsrit met een automobiel. De apotheek wordt jaarlijks bezocht om het "eerste tankstation ter wereld" te bezichtigen.
In feite was het aanvankelijk nog niet een uitgemaakte zaak dat auto's op benzine zouden rijden. Toen dat wél gebeurde, en het aantal auto's toenam, richtten bepaalde bedrijven (drogisten, fietsenmakers) depots in, waar men benzine in blikken kon kopen. Na 4 en 6 literblikken werden dit uiteindelijk 10 literblikken. Drie grote bedrijven: Standard Oil, Shell, en Continental Petroleum Company (Texaco, Caltex) wierpen zich na ongeveer 1905 op de verkoop van benzine in de lage landen.
Zij beschikten reeds over depots langs belangrijke spoor- en waterwegen, voor zwaardere oliën. Benzineopslag geschiedde daar in bovengrondse tanks met een inhoud van 50.000 liter. Er was een vulinstallatie waar de beheerder de blikken mee afvulde en verzegelde. Op de blikken zat statiegeld. Het aantal benzinedepots nam van 1905 tot 1915 snel toe. De Nederlandse ANWB erkende zogenaamde bonds-benzinedepots. In 1905 waren dat er 91.
Daar benzinedamp explosiegevaarlijk was, moest de totstandkoming van een lucht/benzinemengsel in de opslagruimte worden vermeden. Aldus ging men over op ondergrondse opslag. Een volgende stap was de handpomp, aanvankelijk van gietijzer en eventueel voorzien van een elektrisch verlicht merk. Hiermee kon men de benzine in principe rechtstreeks in de tank van de auto pompen. Probleem was hierbij de bemetering. Klanten vertrouwden de zaak aanvankelijk niet. De visible pump was daarop het antwoord.
Aan de pomp werden twee zichtbare reservoirs van 5 liter elk toegevoegd. Het ene werd volgepompt, en het andere verdween in de tank. De klant kon nu de benzine zien en de maatschappijen gaven toen de benzine een kleurtje, teneinde de klantenbinding te bevorderen. In de jaren 30 van de 20e eeuw werd overgeschakeld op elektrische pompen. Deze bezaten een kijkglaasje met rotor, en een telwerk.
Straatpompen waren benzinepompen die aan de verkeersweg werden geplaatst. Het eerste speciaal voor dit doel gebouwde tankstation werd in 1905 in Saint Louis (Missouri) gebouwd. In Nederland was de eerste Shellpomp bij Hotel "Pabst" te Doorn. In werd in 1922 in België de eerste straatpomp van Standard Oil geïntroduceerd. In Nederland voorzagen de Rijkswegenplannen ook in de bouw van tankstations langs de te bouwen wegen. Deze werden voornamelijk door de grote oliemaatschappijen ingericht.
Na de Tweede Wereldoorlog kwamen er weer nieuwe snelwegen en werden er ook benzinestations gebouwd langs de snelwegen. In 1948 werd het eerste daarvan geopend: een station van Purfina. Naast deze maatschappij waren het Shell, Esso, Caltex en BP die toen de helft van de markt in handen kregen.
In Amerika vond reeds in 1947 de opening van het eerste zelfbedieningstankstation plaats. In Nederland werden uiteindelijk stations opgericht die 24 uur per etmaal geopend waren. In 1962 werd aldaar het eerste experimentele zelfbedieningspompstation geopend. Pas in 1968 werd deze vorm van distributie operationeel. Tijdens de jaren 90 van de 20e eeuw werd ook het elektronisch betaalverkeer ingevoerd bij de tankstations.