Een verzekering is een overeenkomst, waarbij verzekeraar zich aan verzekerde verbindt, tegen ontvangst van premie, deze schadeloos te stellen wegens een verlies of schade welke hij door een onzeker voorval lijdt (artikel 246 Wetboek van Koophandel).
Er wordt in het Burgerlijk Wetboek een onderscheid gemaakt tussen de schadeverzekering (afdeling 2 van titel 7.17) en de sommenverzekering (afdeling 3 van titel 7.17). Bij een schadeverzekering wordt de schade van de verzekerde vergoed (art. 7:944 BW) en bij de sommenverzekering wordt een bedrag uitbetaald, waarbij het niet van belang is of de verzekerde schade heeft geleden of niet (art. 7:964 BW). Een voorbeeld van een sommenverzekering is de levensverzekering (art. 7:975 ? 986 BW).
art. 7:925 lid 1 BW geeft de definitie van de verzekeringsovereenkomst. Hieruit blijkt dat de verzekeringsovereenkomst een kansovereenkomst is, waarbij het van een onzekere gebeurtenis afhangt of er tot uitkering wordt overgegaan.
Een aantal kenmerken die uit de definitie van de verzekeringsovereenkomst zijn af te leiden:
Hierbij geldt voor schadeverzekeringen dat de verzekering niet mag leiden tot uitbetaling van een hoger bedrag, dan dat de schade was (indemniteitsbeginsel). Dit beginsel geldt alleen bij schadeverzekeringen (art. 7:960 BW).
De verzekerde heeft vóór het sluiten van de verzekeringsovereenkomst een mededelingsplicht jegens zijn verzekeraar (art. 7:928 BW) over feiten en omstandigheden die met de verzekeringsovereenkomst samenhangen. Mededelingen over het strafrechtelijk verleden van een verzekerde hoeven alleen te worden gegeven, wanneer daar uitdrukkelijk door de verzekeraar naar wordt gevraagd en wanneer de strafbare feiten niet langer dan acht jaren vóór het sluiten van de verzekeringsovereenkomst zijn gepleegd (art. 7:928 lid 5 BW).
Als de verzekerde niet aan zijn mededelingsplicht voldoet dan heeft dit slechts gevolgen voor zijn verzekering als de verzekeraar hem binnen twee maanden na de ontdekking hiervan op wijst en hem van de mogelijke gevolgen hiervan op de hoogte stelt (art. 7:929 lid 1 BW). Bij opzettelijk bedrog van de verzekerde, kan de verzekeraar de overeenkomst binnen twee maanden opzeggen (art. 7:929 lid 2 BW) en bij verzwijging in de zin van art. 7:929 lid 1 BW door de verzekerde, kan de verzekeraar de overeenkomst, nadat hij heeft voldaan aan de plicht van kennisgeving van de verzwijging en heeft gewezen op de gevolgen hiervan (art. 7:929 lid 3 BW), binnen twee maanden opzeggen.
Indien de verzekeraar bij wetenschap van alle feiten geen verzekeringsovereenkomst had gesloten met de betreffende verzekerde, dan is geen uitkering verschuldigd wanneer die essentiële feiten niet bekend waren bij het sluiten van de overeenkomst (art. 7:930 lid 4 BW). Wanneer de feiten die verzwegen zijn, niet belangrijk waren voor de verzekeringsovereenkomst, dan vindt toch een uitkering plaats (art. 7:930 lid 2 BW). Verder kan nog een korting op de uitkering plaatsvinden met het bedrag, dat de premie meer zou bedragen of de verzekerde som minder zou bedragen (bij kennis van alle feiten) (art. 7:930 lid 3 BW).